Abonneer je nu!

Voor slechts € 3,55 per maand ben je al abonnee!

DNMonline is een onafhankelijk online platform over leiderschap in het funderend onderwijs. DNMonline verschijnt 8x per jaar met een overzicht van nieuwe content en toegang tot een uitgebreid archief.

Boeken

LinkedIn

Maarten Huygen (2024).
Nog wat geleerd vandaag? Hoe kennis terugkeert in het onderwijs.

Uitgeverij Boom

Pieter Leenheer
Pieter Leenheer is redacteur van DNM
E-mail: pieter.leenheer@planet.nl

Gerritjan van Luin
Gerritjan van Luin is zelfstandig adviseur en coach en oud-redacteur van DNM
E-mail: gvluin@gmail.com

Dat krijg je als recensent niet vaak op je bureau: een boek dat bijzonder prettig leest en ook nog eens een belangrijke boodschap heeft, terwijl de tekst geregeld zo sterk meandert dat je als lezer niet meer precies weet waar de auteur nou eigenlijk heen wil. En zo’n soort boek is Nog wat geleerd vandaag van voormalig nrc-journalist Maarten Huygen. De stijl is journalistiek en de boodschap is helder (kort door de bocht: kennis heb je nodig om vaardigheden te leren en niet omgekeerd), maar van ons had het hele betoog dat exclusief de noten en literatuurlijst een kleine 300 bladzijden telt, wel een stuk strakker gemogen. Het boek lijkt overigens in eerste instantie bedoeld voor ouders, vandaar de begrippenlijst aan het slot. Maar voor leraren, overheden en bestuurders is het boek wel degelijk ook interessant. Al was het maar omdat het nogal eens tegenspraak uitlokt.

Dit boek, aldus Huygen in de inleiding, ‘gaat over de terugkeer naar kennisoverdracht en oefening in het onderwijs, in Nederland en elders. In de jaren negentig van de vorige eeuw merkte ik hoe bij toenemende retoriek over de “kennissamenleving” kennis juist uit de mode raakte’. De welvaart bevorderde het idee dat iedereen het leuk moest hebben wat in het onderwijs leidde tot zelfstandig onderzoekend leren omdat dat leuker is dan luisteren naar de leraar. Alleen daalden vervolgens de onderwijsresultaten. Maar Huygen ziet, vandaar bijvoorbeeld de ondertitel Hoe kennis terugkeert in het onderwijs, gelukkig wel een kentering: ‘De laatste jaren brachten de teruglopende resultaten in de basisvakken bezinning’. Waarom dan toch dit boek? Waarschijnlijk als waarschuwing: ‘Het onderzoekende doe-het-zelf-leren’, schrijft Huygen op p.21, ‘gaat al eeuwenlang terug en vindt telkens nieuwe aanhangers, zodat de geschiedenis zich telkens herhaalt.’

Oude papieren
De kernvraag is, wat is er dan zo fout aan dat onderzoekend leren? Het antwoord ontleent Huygen aan het denken van Paul Kirschner. Het langetermijngeheugen, dat een zeer grote capaciteit heeft, vormt een raamwerk waaraan je nieuwe informatie aanhaakt. Zonder zo’n raamwerk loopt het kortetermijn geheugen, waar nieuwe informatie binnenkomt en dat maar een beperkte capaciteit heeft, al snel vol met brokken informatie die nergens heen kunnen, waardoor er uiteindelijk een rommeltje ontstaat. Met andere woorden: bij onderzoekend leren gaan leerlingen zonder behoorlijk raamwerk aan de slag, met als gevolg dat ze weinig of niets leren. De taak van de school is zo’n raamwerk aanleren door directe instructie, oefening en herhaling.

Nu heeft dat onderzoekend leren oude papieren zoals Huygen in een lezenswaardig overzicht van een kleine 100 bladzijden laat zien. Het idee duikt al op bij Rousseau, maar sloeg in eerste instantie vooral aan in de VS. Vanuit dat ‘kerkhof van geslaagde en mislukte experimenten’ verspreidde het idee zich naar tal van andere landen: het Verenigd Koninkrijk, Zweden, Finland, Frankrijk, en uiteindelijk ook naar Nederland en Vlaanderen. En versterkte in die landen vervolgens de ongelijkheid: ‘De voorbeelden uit het buitenland laten zien dat leerlingen kennis, oefening en uitleg nodig hebben om verder te komen. De landen die deze principes verlieten, sukkelden achteruit in internationale tests. Alleen eigen onderzoek brengt een leerling niet verder. Dat geldt voor rekenen, maar zeker ook voor taal. Scholen waar leerlingen meer regie over de lessen mogen voeren, slaan vooral aan bij welgestelde en hoogopgeleide ou­ders. Hun kinderen hebben genoeg culturele bagage van huis om hiaten in het onderwijs op te vullen, desnoods met bijles of hulp van ouders.’ (p.133)

Oorzaken 
De hamvragen bij dit boek zijn natuurlijk: hoe is het in Nederland zo ver gekomen en wat kunnen we eraan doen, maar op dat punt wordt Huygens boek een stuk minder bevredigend. Hoofdstuk 8, De vernieuwingsbureaucratie, leest op detailniveau vaak lekker weg. De grote lijn ervan echter is volstrekt onhelder doordat Huygen binnen een rommelige tijdlijn  op onnavolgbare wijze een groot aantal uiteenlopende zaken aan elkaar knoopt zoals de snelle introductie van het nieuwe leren, schaalvergroting, secularisatie, basisvorming, de emancipatorische functie van onderwijs, de te grote macht van schoolbesturen, het feit dat bestuurders en consultants generalist moet zijn, de drie domeinen van Biesta, Onderwijs 2032, het feit dat scholen het geluk van leerlingen moeten bevorderen, en dan sla ik er nog een paar over. Alles bijeen is hoofdstuk 8 meer een verzameling korte columneske kanttekeningen dan een coherente analyse. Overigens lijken vooral de machtige schoolbesturen de zondebok: die geven het geld uit zoals hunzelf goeddunkt. Bijvoorbeeld aan een nieuw kantoorgebouw of een gezamenlijke skireis voor de vijfde klas.

Het daaropvolgende hoofdstuk, 9 De kennisarme leraar, meandert een stuk minder dan hoofdstuk 8 doordat de leraar en dan eigenlijk vooral de opleiding of preciezer nog de pabo centraal staat. Ooit was die opleiding, toen nog kweekschool, een emancipatiemachine die kennis hoog in het vaandel had staan. Daar is weinig meer van over. De pabo kent minder kennisvakken dan de kweekschool en legt meer nadruk op vaardigheden en persoonlijke ontwikkeling waarbij reflectie en reflectiedossiers een centrale rol spelen. Die ontwikkeling komt de status van de leraar niet ten goede en dat is nog eens versterkt door de verlaging van de aanvangssalarissen in de tachtiger jaren en het feit dat vernieuwingsinitiatieven vaak haaks staan op het vakmanschap van leraren.

Huygen sluit zijn boek af met een paar korte hoofdstukken onder de kop ‘Remedies’: eentje over de inmiddels onmisbaar geworden bijlesindustrie, eentje over de noodzaak van bijscholing voor leraren en een soort slotwoord waarin hij alles nog eens even op een rijtje zet. Het waren voornamelijk de progressieven, schrijft Huygen, die het onderzoekend leren zonder voorkennis met enthousiasme omhelsden. In bijdragen over onderwijs gaven bijvoorbeeld Correspondent-journalisten Rutger Bregman en Johannes Visser toe dat onderzoekend leren niet goed voorbereidt op het examen, maar het maakt, vinden zij, tenminste wel een einde aan de prestatiemaatschappij. En daar hebben ze wel gelijk in, oordeelt Huygen, maar de prestatiemaatschappij maakt dan wel plaats voor een standenmaatschappij want ‘kinderen van onbemiddelde of minder geschoolde ouders presteren minder zonder gedegen instructie op school. (…) Directe kennisoverdracht op school is daarom juist progressief’. Een oordeel dat de oude sociaal-democraten van de SDAP van harte zouden hebben onderschreven.

Witte vlekken
De boodschap van Huygen is belangrijk, al ziet hij in navolging van Kirschner directe instructie wat al te zeer als een panacee. Maar als beschrijving van een stukje onderwijsgeschiedenis (hoe kennis uit het onderwijs verdween en weer terugkwam) schiet zijn boek tekort.  Zo maakt hij te vaak een karikatuur van het onderwijs, alsof bijvoorbeeld rond 2000 alle leraren achterover gingen leunen en zich als coach opstelden. In werkelijkheid gingen lang niet alle scholen met een verkeerd-begrepen beeld van het studiehuis aan de slag en lang niet overal werd de leraar een coach. De praktijk is nu eenmaal vaak veel traditioneler dan de theorie en het officiële pr-beeld van beleidsmakers en managers.

Een gemis is verder dat Huygen geen woord wijdt aan de redenen waarom men indertijd het programma van de tweede fase vo ging herzien en het idee van het studiehuis introduceerde. Nu lijkt of de vernieuwers vernieuwden om het vernieuwen. Maar zo zat het niet. Aan de ene kant tobden in die jaren tal van scholen met ongemotiveerde leerlingen, ooit schrijnend in beeld gebracht in een tv-serie over 4 havo, en men hoopte dat dat zou veranderen als je ze serieuzer nam en een beroep deed op hun zelfstandigheid. En aan de andere kant van het spectrum klaagden de universiteiten steen en been dat leerlingen niet konden plannen en dat de aansluiting haperde met name dankzij de pretpakketten. Afgezien daarvan ziet Huygen over het hoofd dat overheid en politiek veel en veel te snel resultaten willen zien, terwijl zo’n vernieuwingsproces een kwestie van gewenning en van vallen en opstaan is omdat je je op onbekend terrein beweegt. Onder die omstandigheden bevordert de druk van overheid en politiek mislukking. 

En ten slotte, je kunt wel pleiten voor een kennisrijk curriculum, maar om welke kennis gaat het eigenlijk? Afgezien van basisvaardigheden laat Huygen dat in het midden. Dat is jammer, want die vraag is dringend in tijden waarin in een regeerakkoord verschijnt dat deze passage bevat: ‘Onderwijsmethodes moeten bewezen effectief en verder politiek neutraal zijn’. Maar ja, dat akkoord verscheen toen Huygen zijn boek al lang en breed af had. Het antwoord op die vraag zullen we dus zelf moeten bedenken. En één ding valt al wel te voorspellen: op die vraag komt geen enkel bevredigend antwoord. Want onderwijs is nu eenmaal zoals de pedagoog Langeveld lang geleden al eens zei, een compromis.

Verder lezen?

Voor slechts € 3,55 per maand ( € 42,50 incl. 9% btw per jaar)  heeft u al een abonnement

DNMonline:

  • informeert over leiderschap in/en onderwijs en meer
  • is onafhankelijk, kritisch, beschouwend, wetenschappelijk en beschrijft boeken,
  • richt zich op (school)leiders, directies, besturen en toezichthouders in onderwijs
  • werkt met professionals die door hun werkervaring goed ingevoerd in alle aspecten van het onderwijs