DNMonline is een onafhankelijk online platform over leiderschap in het funderend onderwijs. DNMonline verschijnt 8x per jaar met een overzicht van nieuwe content en toegang tot een uitgebreid archief.
Roger Standaert
Roger Standaert is emeritus-hoogleraar comparatieve pedagogiek aan de Universiteit Gent.
E-mail: rstandaert@skynet.be
Er is op dit ogenblik heel wat te doen in Nederland over het benadrukken van basisvaardigheden Nederlands, rekenen-wiskunde, digitale geletterdheid en burgerschap in het onderwijs. De brug wordt vaak gemaakt van toetsresultaten naar doelstellingen, terwijl je logischerwijze de omgekeerde weg zou moeten volgen: welke doelstellingen streven we na en pas dan zien hoe we met het toetsen ervan kunnen omgaan. Maar ook de examenprogramma’s van het College voor Toetsen en Examens (CVTE) gaan uit van de jaarlijkse toetsen en examens. Die omgekeerde weg doet denken aan de mythische figuur van de ouroboros. De ouroboros (Oud-Grieks: letterlijk ‘staart-eter’) stelt een soort slang voor, die in een cirkel wordt voorgesteld en die in haar eigen staart bijt en die zelfs opeet. De staart wordt dan het hoofd van de slang, net zoals de toetsresultaten de doelstellingen bepalen.
Het laatste decennium is er echter meer en meer een beweging aan het groeien, waarbij de notie van ‘curriculum’ centraal staat. Het Platform Onderwijs 2032 in 2015 was een eerste aanzet, die heel wat discussies opleverde en zo resulteerde in een vloedgolf van bijdragen over wat belangrijk is om te leren op school. Die discussies gingen gepaard met het in vraag stellen van de strikte toetscultuur in Nederland. De ernst van die curriculumbeweging bleek ook in 2021, bij het installeren van een wetenschappelijke curriculumcommissie. De tussentijdse adviezen van die commissie tot januari 2025 hebben heel wat in beweging gebracht, zodat er nu politiek werk wordt gemaakt van een gedragen curriculum tegen 2029. Die beweging van toetsen naar curriculum probeer ik ietwat historisch te schetsen.
De VS adopteren een Nederlandse zoon
In de jaren zestig is er in Nederland onrust ontstaan over het evalueren van leerresultaten. Die kwam onder meer vanuit (of culmineerde in, dat laat ik in het midden) het veel verspreide boek van De Groot, Vijven en zessen uit 1966. De Groot kan wellicht worden beschouwd als de nestor van de psychometrie, toegepast op de didactiek in Nederland. In feite sloot hij daarbij aan bij een beweging die in Engeland en in de Verenigde Staten opgang maakte: de testpsychologie, toegepast op de didactiek. Het geloof in de meetbaarheid van menselijk gedrag bij psychologen van het kaliber van Skinner, Thorndike en hun talrijke academische navolgers was onder meer ingegeven door het typisch Amerikaanse behaviorisme dat sterk steunde op de filosofie van de school van William James, die stelde dat alleen menselijk gedrag dat je kan waarnemen de moeite waard is om te bestuderen. Van niet zomaar waarneembaar gedrag moet je maar best van af blijven, want dan is de weg open voor eindeloze interpretaties. Daarnaast verstevigden in die tijd de wereldwijde succesverhalen van het taylorisme in de maakindustrie dat geloof in meetbaarheid. Het succes culmineerde in 1969 onder president Nixon met een federale wet die het National Assessment of Educational Process (NAEP, spreek uit als ‘Neep’) invoerde. Het NAEP leverde en levert nog steeds jaarlijks of tweejaarlijks een National Report Card op. De vergelijkende resultaten van lezen en rekenen op 10 jaar en 14 jaar worden beschouwd als de graadmeter van de kwaliteit van een school, district of deelstaat.
Dit denken waarbij toetsen de onderwijsinhoud grotendeels bepalen, is vrijwel identiek overgenomen door Groot-Brittannië en het hele vroegere Gemenebest: Australië, Nieuw-Zeeland, Engelstalig Canada en de vele vroegere kolonies. Het is een Angelsaksische beweging geworden. De Franstalige landen, de Spaanstalige, de Duitse en de Scandinavische doen dat vooralsnog niet. Maar de niet- of weinig-democratische landen uiteraard wel en zelfs extreem. Met toetsen of verplichte schoolboeken, want als je als bestuur volledige controle wil, dan kan je dat best door teaching-to-the tests en/of vaak opgelegde schoolboeken. Dat geldt voor Rusland, China, Singapore, Japan, Taiwan, Hong Kong, Vietnam, Camboja, Zuid-Korea ….
Terug naar Nederland
In Nederland heeft deze stroming politieke steun gekregen, niet in het minst via de politicus De Groot, die ook actief was in de toenmalige regeringspartij de PvdA. Het resultaat was de oprichting in 1968 van het Centraal Instituut voor Toetsontwikkeling. Het CITO werd sindsdien toonaangevend voor het bepalen van wat er op school moest worden geleerd, onder meer dank zij de grondige afkeer die vertegenwoordigers van de denominaties hadden voor centrale leerplannen. De juristen en theologen van de diverse schoolbesturen hadden er echter geen flauw idee van dat toetsen veel sturender zijn dan leerplannen of eindtermen. Misschien heeft ook zijdelings meegespeeld dat het Centraal Bureau voor Statistiek, onder de leiding van Idenburg, nog een grote Nederlandse denker, het streven naar het meten van onderwijssituaties heeft aangemoedigd. Op die wijze ontstaat er een lijn waarbij de technici van het CITO via hun knowhow uit de psychometrie, indirect bepalen wat er op school moet worden geleerd.
Het is opvallend dat daarna in 1975 de Stichting voor Leerplanontwikkeling (SLO) werd opgericht. Wellicht bedoelde de oprichter, minister Van Kemenade, het instituut als een wending van de technisch-opererende psychometrie naar een normerende richting, waarbij de doelen van het onderwijs moeten volgen uit een maatschappelijk debat. Uit de onderwijssociologie was immers ondertussen duidelijk geworden, dat het bepalen van wat geldige kennis is, allerminst neutraal is. De leerinhouden zouden daarom best tot stand komen via een maatschappelijk debat, leidend tot een politiek draagvlak. Dat debat heeft bijvoorbeeld gezien de discussie over de middenschool en de daarop volgende basisvorming wel plaatsgevonden, maar tot echte concrete doelen heeft het niet geleid. De oorspronkelijke ontwerpen van concrete eindtermen die de toenmalige SLO in begin 1990 ontwikkelde, vonden geen genade en werden herleid tot een vijftigtal weinig zeggende algemene kerndoelen.
De volgorde van oprichting van beide instituten brengt ons bij de ouroboros. Het CITO en de daarop aansluitende toetsinstellingen zullen de vaagheid van kerndoelen opvullen met zeer concrete toetsitems en toetsen. De technici bepalen wat op school wordt geleerd door een steekproef te nemen van wat er zoal gebeurt in de praktijk. Ze zetten die feitelijkheid dan vervolgens om in toetsitems.
In een dergelijke evolutie is het verklaarbaar dat de aanzienlijke knowhow van de toetsen wordt aangewend voor het evalueren van leerlingen en scholen. Een instituut moet uiteraard uitvoeren waarvoor het is opgericht. Dat is een gekende wet uit de organisatieleer. Institutionalisering legitimeert zich ook zelf en leidt tot sub-instituten die de doelstellingen van dat instituut ondersteunen en verspreiden. En zoals het vaak gaat met pioniers, blijkt na verloop van tijd een al te grote ijver voor het verwezenlijken van de ‘missie’ en daardoor is er wellicht te weinig aandacht voor ongunstige neveneffecten van de inmiddels geïnstitutionaliseerde praktijk. De ouroboros ligt lekker te luieren met zijn staart in de bek.
Neveneffecten
Het is niet moeilijk te stellen, dat een overdreven aandacht voor centrale toetsing, het gevaar inhoudt voor een onderwaardering van doelstellingen, die niet of moeilijk kunnen worden gemeten. Maar het duidelijkste neveneffect van de institutionalisering van een extern toetssysteem is het via een civiel effect valoriseren van wat gemeten wordt. Het is immers via die toetsing, dat je schoolloopbaan en zelfs ook, op langere termijn, je toekomstige plaats in de maatschappij wordt bepaald. De aandacht gaat dan ook vooral naar die toetsresultaten. De druk op leerkrachten en scholen wordt dan ook groot om te voldoen aan de eisen van die toetsen. Dat effect vergroot nog doordat de resultaten op die toetsen publiek zijn en dus toelaten scholen te vergelijken op hun gemeten onderwijsrendement. Nu is het wel zo dat men ook in Nederland meer en meer oog heeft voor die neveneffecten. Maar de beslissende rol van het verplichte, knellende leerlingvolgsysteem bleef overeind. Net als de merkwaardige Nederlandse gewoonte om kinderen al op twaalf jaar in zes begaafdheidsgroepen in te delen.
De discussies over de basisvaardigheden en burgerschap zitten, anders dan rekenen en taal, in een ruimer kader van het nadenken over het gewenste curriculum. Het is de overheid menens en binnen enkele jaren zal er een concreet curriculum totstandkomen, dat gebaseerd is op wenselijkheid, draagvlak en haalbaarheid. De daartoe in 2021 aangestelde Wetenschappelijke Curriculumcommissie heeft een conceptueel kader ontworpen om voortaan het paard voor en niet achter de kar te spannen. Niet in het minst wordt ook gesteld dat scholen zelf een actieve rol kunnen spelen bij het concretiseren van een aangepast curriculum in de context van hun school. Maar de ouroboros lost niet zomaar zijn staart. De organiserende SLO werkt met ‘conceptdoelen-examenprogramma’s’. De navelstreng van doelstellingen met examens is dus niet zomaar gebroken. Dat een doelstelling kan leiden tot diverse items bij toetsing (naargelang de interpretatie) is een waarheid die duidelijk pijn doet.
Toch lijkt de evolutie gezien de geschiedenis beloftevol. Toetsen worden terecht meer en meer gerelativeerd en zullen een meer adaptieve functie krijgen. Ze worden geherwaardeerd als waardevolle hulpmiddelen voor feedback aan leerlingen en leraren. De professionaliteit bij het beoordelen van leerlingen keert terug naar het lerarenkorps. Toetsen houden op met het doel van het leren en onderwijzen te zijn. En gezien de mogelijkheden van het op maat ontwerpen van toetsen via AI, is het laatste woord over de relatie curriculum en toetsen zeker nog niet gezegd.
Reacties worden per mail rechtstreeks aangeboden aan de auteur.
DNMonline is onderdeel van
Uitgeverij Kloosterhof
Napoleonsweg 128A
6086 AJ Neer
T: 0475-597151
M: info@kloosterhof.nl
ABN AMRO: NL38.ABNA.061.70.45.976
KvK: 130.38280
BTW: NL8220.03.612.B01
DNMonline: