Abonneer je nu!

Voor slechts € 3,55 per maand ben je al abonnee!

DNMonline is een onafhankelijk online platform over leiderschap in het funderend onderwijs. DNMonline verschijnt 8x per jaar met een overzicht van nieuwe content en toegang tot een uitgebreid archief.

Anneke Westerhuis
Anneke Westerhuis is senior-onderzoeker bij ECBO en redacteur van DNM
E-mail: anneke.westerhuis@ecbo.nl

LinkedIn
Two students work together on assignments, sharing ideas and focusing on their tasks amidst a lively classroom atmosphere.

Kijken naar evidence begint met kijken naar de praktijk

Onderwijs wordt verbeterd als daar aanleiding toe is, én als er mogelijkheden voor zijn. Daar zal iedereen het mee eens zijn. De problemen beginnen pas als we voor de keuze staan hoe dat het beste kan. Temeer daar in die keuze verschillende accenten mogelijk zijn. Een greep uit de vele opties: meer onderwijskundige sturing door het management, meer professionele ruimte voor leraren, meer eigen verantwoordelijkheid voor leerlingen en studenten, meer inzet van ICT en virtual reality leermiddelen, meer testen, minder testen, investeren in de professionalisering van leraren, leren in de praktijk, meer bewegen in de klas. Relatief nieuw is de gedachte dat evidence-informed werken tot beter onderwijs leidt, doordat het daarbij gaat om verbeteringen die zijn gebaseerd op onderzoek.

Eind 2024 verscheen een onderzoeksrapport over kennisgedreven onderwijs (Jepma et al, 2024). In opdracht van het Ministerie van OCW hebben de auteurs geïnventariseerd hoe het in po en vo staat met evidence-informed werken (zij pleiten overigens voor de Nederlandse term ‘kennisgedreven werken’). Het gaat hierbij om een nulmeting; met vervolgmetingen kan de ontwikkeling in evidence‐informed werken dan vervolgens in kaart worden gebracht. Kennisgedreven werken is een lichte variant van kennis-gebaseerd werken, een term die bijvoorbeeld in de medische sector wordt gebruikt voor het werken met medicijnen, instrumenten en protocollen die zijn ontwikkeld op basis van onderzoek dat aan hoge wetenschappelijke eisen voldoet. Binnen evidence-informed werken wordt daarnaast ook gebruik gemaakt van de professionele ervaring en praktijkkennis van leraren uit verschillende onderwijsomgevingen; of een bepaalde aanpak werkt, hangt immers ook af van de omstandigheden.  

Wat is evidence-informed werken?
Het onderzoek hanteert een definitie die uit drie componenten bestaat: het is een samensmelting van

  • a) de best beschikbare kennis uit onderzoek (kwalitatief, kwantitatief, verzameld door onderzoekers en wetenschappers, door scholen en leraren en andere onderzoeksinstituten);
  • b) praktijkkennis van onderwijsprofessionals (kennis, ervaringen, intuïtief inzicht);
  • c) unieke contextinformatie uit de onderwijspraktijk op verschillende niveaus; van school tot leerling (p.15).

Kennisgedreven werken vraagt dus om het lezen van boeken, wetenschappelijke tijdschriften of artikelen uit vaktijdschriften, maar ook om zelf onderzoek doen en participeren in kennisplatforms van onderzoekers en praktijkmensen. Desgevraagd geven de meeste deelnemers aan het onderzoek aan dat ze regelmatig boeken, tijdschriften en sociale media raadplegen: niet dagelijks, maar ook niet zo nu en dan. Denk hierbij aan schoolleiders die bij een probleem in hun werk actief op zoek gaan naar op (wetenschappelijk) onderzoek gebaseerde oplossingen; 56% doet dat regelmatig. En voor leraren geldt dat zij vaak leerlinggegevens gebruiken bij het voorbereiden van hun lessen; 83% doet dit regelmatig of (bijna) dagelijks.

De onderzoekers concluderen dat de bekendheid met evidence‐informed werken sterk varieert.

Vooral schoolleiders werken evidenceinformed
De onderzoekers concluderen dat de bekendheid met evidence‐informed werken sterk varieert. Het po is er meer mee vertrouwd dan het vo. Relatief veel schoolleiders in vo en po kennen het begrip en deze manier van werken; 78% weet wat evidence‐informed werken inhoudt en 57% past het toe in de praktijk. Leraren scoren structureel lager. Van de leraren weet 38% wat het is en past 21% het ook toe. Hierbij geldt overigens wel de kanttekening dat waarschijnlijk een deel van de onderwijsprofessionals aspecten van evidence-informed werken wel degelijk toepast zonder zich ervan bewust te zijn dat ze daarmee evidence-informed werken.

Het beeld is dus genuanceerd. Interessant zijn de verklaringen voor de geconstateerde verschillen. Bekendheid met en in praktijk brengen van evidence‐informed werken bleek groter op scholen die

  • opleiding verzorgen;
  • participeren in een lerend netwerk;
  • onderzoeksmatig werken noemen in het beleidsplan;
  • groepen leraren hebben die binnen de school zelf onderzoek doen;
  • faciliteren dan relevante resultaten uit onderzoek met elkaar worden gedeeld;
  • proberen onderwijs in de basisvaardigheden op basis van uitkomsten van (wetenschappelijk) onderzoek te verbeteren;
  • een cultuur hebben van (gezamenlijk) leren en ontwikkelen;
  • actief gegevens verzamelen en analyseren om beslissingen te onderbouwen en tot een systematisch verbeterplan te komen;
  • onderzoek gebruiken om effectieve aanpakken te identificeren en te implementeren (pag. 28-29).

Een deel van deze kenmerken zijn condities die evidence-informed werken stimuleren, zoals ‘de school participeert in een lerend netwerk’. Daarnaast zijn het voorbeelden van evidence-informed werken: als de school onderzoek gebruikt om effectieve aanpakken te identificeren, is dat een vorm van evidence-informed werken. Dat geldt ook voor een cultuur van gezamenlijk leren en ontwikkelen. Als bevorderende factoren worden hierbij genoemd:

  • een academische werk‐ en denkcultuur;
  • een ondersteunende structuur;
  • (structurele) subsidiegelden;
  • een visie en missie vanuit bestuur en/of de schoolleiding;

Belemmerende factoren vormen min of meer het spiegelbeeld:

  • er is te weinig tijd en ruimte;
  • er is tekort aan onderzoeksvaardigheden bij onderwijsprofessionals, ofwel de afwezigheid van academisch opgeleide leraren;
  • wetenschap en praktijk liggen ver uiteen, ofwel: er is weinig samenwerking met wetenschappers;
  • de tijdelijkheid van subsidies.

 
Hoe wordt evidence-informed gewerkt?
Schoolleiders faciliteren evidence‐informed werken op verschillende manieren: ze stimuleren medewerkers om deel te nemen aan een lerend netwerk (76%), richten leerteams in (67%), geven medewerkers die ervaring hebben met evidence‐informed werken de gelegenheid om met hun expertise collega’s te ondersteunen (64%) en geven leraren de vrijheid hun lessen zelf in te vullen (63%). Verder helpen ze bij het zoeken naar onderzoeksresultaten die passen bij de schoolcontext (50%), stellen taakuren beschikbaar voor evidence‐informed werken (44%), en stellen een functionaris aan die zich speciaal bezighoudt met onderzoek (17%).

Evidence-informed werk heeft de toekomst. Onderwijsprofessionals zijn en masse bereid kennis uit onderzoek te benutten voor onderwijsverbetering, bewezen effectieve methoden toe te passen en zich daarin te scholen en te ontwikkelen. Maar liefst 91% procent van de ondervraagde schoolleiders en 92% van de leraren vindt dat (zeer) belangrijk.

We zijn er nog niet
Naast het gebruiken van kennis bij het werken aan professionele dilemma’s of vraagstukken in het dagelijks werk, wordt in scholen door groepen leraren aan onderwijsverbetering gewerkt, variërend van het kiezen van een nieuwe leesmethode tot het invoeren van een ander onderwijsconcept. Worden die vernieuwingen ook evidence-informed uitgevoerd? Bijvoorbeeld door vernieuwingsprojecten te starten met het verzamelen van kennis uit onderzoek, of het uitvoeren van een onderzoek? Of door beslissingen over onderwijskundige zaken standaard te baseren op gegevens uit onderzoek?

Daar lijkt het niet op. Veel respondenten zien evidence‐informed werken vooral als aanvulling op en uitbreiding van hun werkroutines. Het belang van evidence-informed werken wordt breed onderschreven, maar uit zich nog niet op alle scholen in een professionele leercultuur. Zo reageert niet meer dan 14% van de leraren positief op de stelling dat binnen hun school de randvoorwaarden voor evidence-informed werken op orde zijn (p 38).

Het creëren van een professionele leercultuur vraagt nogal wat. Hoe kom je aan relevante kennis, hoe filter je die en vertaal je die in onderwijspraktijk? Het onderzoek laat zien dat dit ook voor onderwijsgevenden een vraag is. In de antwoorden op de vraag aan welke kennis of ondersteuning behoefte is om evidence‐informed te werken, valt op dat naast condities als meer tijd, er vooral behoefte is aan toegankelijke en bruikbare werkwijzen. Ook aan mentoring, coaching en ondersteuning en deelname aan onderzoeksgroepen en leernetwerken, maar een stuk minder aan online bronnen en platforms, zoals blogs, fora of sociale media‐groepen. Anders gezegd, er is vooral behoefte aan voorbeelden en inzicht in hoe kennis in nieuwe praktijken vertaald kan worden, en in de onderwijspraktijk toepasbaar kan worden gemaakt.

Voorbeelden daarvan zijn nog niet voorhanden, althans ze zijn niet in het onderzoek naar voren gekomen. En misschien is er tot nu toe ook nog niet veel aandacht voor geweest. Wat zijn passende vormen van schoolbreed evidence-informed werken? Uiteindelijk gaat het niet om het verzamelen van kennis, maar om toepassing ervan in de praktijk van het onderwijs. Hoe maak je kennis (uit onderzoek) werkbaar? Denken we daar niet te gemakkelijk over? We zijn er nog niet als we het eens zijn over de definitie van evidence-informed werken, zoals de onderzoekers lijken te suggereren. Met alleen ruimte voor leraren in het onderzoek om hun professionaliteit in te brengen, en de erkenning dat naast kennis uit wetenschappelijk onderzoek ook data en onderzoek van onderwijsprofessionals zelf moet worden benut, hebben we nog geen nieuwe onderwijspraktijk.

Interpretaties
Systematisch en cyclisch werken in onderzoek is niet hetzelfde als het uitwerken van het in praktijk brengen van een pedagogisch-didactische benadering of groeperingsvorm. Keuzes moeten worden gemaakt op basis van inzichten uit drie bronnen: kennis, praktijk en de specifieke context. Dat vraagt afwegingen die niet louter rationeel zijn en waarin betrokkenen verschillende voorkeuren kunnen hebben. Kelchtermans (2018) wijst erop dat de implementatie van vernieuwingen in de schoolpraktijk geen mechanische handeling is, maar gebaseerd is op de interpretatie van de vernieuwing door de betrokkenen. Hun interpretatie bepaalt hoe leraren in de dagelijkse praktijk omgaan met een vernieuwing. Vertalen naar toepassingen kent een eigen dynamiek, waarbij de hele schoolgemeenschap betrokken is.

De interpretatie van de evidence sorteert voor op de keuze hoe die toepasbaar wordt gemaakt. Dit is een belangrijk inzicht; de uitwerking van de onderzoeksresultaten tot onderwijspraktijk is gebaseerd op vaardigheden om onderzoeksuitkomsten te beoordelen én op persoonlijke betekenisgeving. Daarom is niet uit te sluiten dat onderzoeksuitkomsten tot verschillende onderwijsinvullingen kunnen leiden. Er zijn qua visies, in vormen van veiligheidsbeleid en leerlingbegeleiding, kortom in de inrichting van onderwijs en leren vele invullingen mogelijk; ook in de uitwerking worden keuzes gemaakt.

Misschien moet je ook niet beginnen met het kijken naar evidence, maar naar de praktijk. Wat is precies het probleem? Wat willen we zien als oplossing? Pas als je op die vragen als team of als school een eenduidig en gedeeld antwoord hebt, kun je gericht zoeken naar evidence, en oplossingen uitproberen. Vertaling van onderzoek naar de praktijk vraagt een procesmatige aanpak, met ruimte voor bijstelling, het stellen van nieuwe vragen en nader onderzoek. Een fasering dus waarin onderzoek en praktijkontwikkeling niet gescheiden zijn, maar in elkaar over gaan. Naast het leren interpreteren van onderzoeksuitkomsten door leraren, gaat het ook, en misschien wel vooral om een goede analyse van de eigen praktijk en het leren afwegen welke evidence in déze praktijk en déze context werkzaam kan zijn en hoe die werkzaamheid er dan uitziet.

Tot slot
Dit onderzoek geeft dus een globale indruk van de stand van het evidence-informed werken in  po en vo. We weten nu hoe over evidence-informed werken gedacht wordt en welke mogelijkheden en knelpunten doventen en schoolleiders zien.professionals mogelijkheden en knelpunten zien. Doordat dit een nulmeting is over de breedte van het funderend onderwijs, blijft het beeld wat oppervlakkig. Toch is dit onderzoek bijzonder nuttig: het lokt uit tot het stellen van nieuwe vragen, zoals de vraag wat kennisbenutting precies is, in het onderwijs. En met name hoe die benutting geprofessionaliseerd kan worden en wat dit voor het verbinden van onderzoek en praktijk betekent.

Referenties

  • Kelchtermans, G. (2018). Onderwijsvernieuwing is een werkwoord. Opleiden voor geëngageerde vernieuwingspraktijken. Tijdschrift voor Lerarenopleiders, 39(4) 2018.
  • Jepma, IJ., Willemsen, M., Haagsman, A., Van de Berg, E., De Groot, J. (2024. ). Kennisgedreven onderwijs. Onderzoek naar evidenceinformed werken in het funderend onderwijs. SEO, Sardes.

 

Reageren?

Reacties worden per mail rechtstreeks aangeboden aan de auteur. 

Verder lezen?

Voor slechts € 3,55 per maand ( € 42,50 incl. 9% btw per jaar)  heeft u al een abonnement

DNMonline:

  • informeert over leiderschap in/en onderwijs en meer
  • is onafhankelijk, kritisch, beschouwend, wetenschappelijk en beschrijft boeken,
  • richt zich op (school)leiders, directies, besturen en toezichthouders in onderwijs
  • werkt met professionals die door hun werkervaring goed ingevoerd in alle aspecten van het onderwijs