DNMonline is een onafhankelijk online platform over leiderschap in het funderend onderwijs. DNMonline verschijnt 8x per jaar met een overzicht van nieuwe content en toegang tot een uitgebreid archief.
Jelle Kaldewaij en Pieter Leenheer
Jelle Kaldewaij is zelfstandig adviseur en bestuurslid van de Stichting DNM
E-mail: kaldeway@ziggo.nl
Pieter Leenheer is redacteur van DNMonline
E-mail: pieter.leenheer@planet.nl
In de kennisinfrastructuur voor het onderwijs zoals die bijvoorbeeld in Slimme verbindingen is gepresenteerd (PO-raad e.a. 2019; p.30 e.v.), komen organisaties als de vakinhoudelijke verenigingen niet voor. Ten onrechte: ze leveren, zoals we in dit artikel laten zien, een belangrijke bijdrage aan evidence informed voortgezet onderwijs.
In 2010 brachten Klaas van Veen en zijn toenmalige collega’s een review uit van professionalisering van leraren, die blijkens een overzicht op Onderwijskennis.nl van Helma Oolbekkink en Katrijn Opstoel uit 2022 kennelijk nog steeds up-to-date is. Een samenvatting van die review schreef Van Veen voor Meso magazine (Van Veen 2010); de volgende passage hieruit is voor ons onderwerp van belang: ‘Bepalend voor de effectiviteit van professionalisering is de focus op vakinhoud, vakdidactiek en het vakgerelateerde leerproces van leerlingen. Onderzoek laat zien dat als leraren zich verdiepen in deze onderwerpen, dit een duidelijk effect heeft op de verbetering van hun onderwijs en het leren van hun leerlingen.’ Welnu, vakinhoud en vakdidactiek vormen de core business van vakinhoudelijke verenigingen vo. De activiteiten van deze verenigingen staan echter niet op zichzelf: ze maken deel uit van een complexe lijn van professionaliseringsactiviteiten, variërend van studiedagen en artikelen in vaktijdschriften tot professionalisering op school met plg’s en lesson study.
Zo gezien zijn de verenigingen dus een onmisbare schakel in de kennisinfrastructuur voor het onderwijs. Hun plek is echter best problematisch. Zoals we zo dadelijk uitgebreider laten zien, is het vakverenigingenveld sterk gesegmenteerd: gericht op het eigen vak. Leraren missen immers nog altijd een overkoepelende beroepsorganisatie waar, zoals dat in professies als de geneeskunde gebeurt, de samenhang wordt bewaakt en waarvan het lidmaatschap verplicht is. Met andere woorden: deelname aan verenigingsactiviteiten is een kwestie van vrijwilligheid. Dat is een zwaarwegend bezwaar als het gaat om de positie van de beroepsgroep als geheel.
Een nieuwe poging
Sinds kort zijn bonden en vakverenigingen een nieuwe poging gestart een beroepsorganisatie van de grond te krijgen: de Verenigde Beroepsgroep Leraren. In het verlengde van het vorig jaar verschenen Beroepsbeeld Leraar streeft die organisatie naar een steviger positie van de leraar en een duidelijke stem van de leraar in de beleidsvorming. Het initiatief is echter nog erg pril; veel meer dan het voorgaande valt er nog niet over te melden.
Als het gaat om professionalisering kan de vakspecifieke gerichtheid echter juist een voordeel zijn en kan het lidmaatschap van een vakvereniging scholen vooruithelpen. Voor kennisdelen en ontwikkelen is het namelijk van belang dat je in elk team tenminste één persoon hebt die kennis vanbuiten naar binnen brengt. Een jaar of vijftien geleden onderzocht Tjip de Jong in hoeverre sociaal kapitaal leidt tot kennisproductiviteit, dat wil zeggen tot verbeteringen dankzij de toename van gedeelde kennis (De Jong 2010). Sociaal kapitaal kent onder meer een drietal soorten verbindingen (oftewel connections): bonding (zoals in een familie), bridging (wat losser, meer gedeelde interessen) en linking (verder verwijderde interessante contacten). In zijn onderzoek onder een zeventiental netwerken vond De Jong dat er in gevallen waarin kennisproductiviteit achterbleef, geen sprake was van een gedeelde urgente vraag en er geen of te weinig betekenisvolle interacties waren (men wisselde bijvoorbeeld wel uit, maar gezamenlijk iets máken was er niet bij). Maar vooral: in al die gevallen ontbraken linking connections.
Zo bezien zou je kunnen zeggen dat schoolleiders in het vo goed in de gaten moeten houden of in hun organisatie voldoende linking connections met vakinhoudelijke verenigingen zijn. En dat is dan een goed moment om die organisaties en hun professionaliseringsactiviteiten in beeld te brengen.
De vakverenigingen
De verenigingen kennen twee organisaties waarin zij hun krachten gebundeld hebben: de FvOv (voor organisaties die ook vakbond zijn) en het Platform VVVO. Tot de FvOv behoren 12 vakverenigingen: BiOND voor begeleiders in het onderwijs, BO voor werkers in het beroepsonderwijs, KVLO voor professionals die kinderen in en rond de school goed leren bewegen, LBBO voor begeleiders in het onderwijs, Levende Talen voor talenleraren, NVLF voor logopedisten, NVO voor pedagogen en orthopedagogen, NVON voor leraren en ondersteunend personeel in de natuurwetenschappen en technologie, NVORWO voor reken- en wiskundeonderwijs op de basisschool en de pabo’s, NVvW voor wiskundeleraren in het voortgezet onderwijs, VLS voor muziekdocenten en VONKC voor het kunstonderwijs en zijn leraren.
Tot het Platform VVVO behoren 9 vakverenigingen: I&I voor het onderwijs in informatica en digitale geletterdheid, KNAG voor geografen en docenten aardrijkskunde, NVLM voor leraren maatschappijleer, VCN voor classici in het voortgezet en universitair onderwijs, VDLG voor docenten levensbeschouwing en godsdienst, VDSN voor docenten Spaans, VECON voor leraren economie, VFVO voor docenten filosofie in het vo en VGN voor geschiedenisdocenten.
Binnen de scholingsmogelijkheden die vakverenigingen aan hun leden bieden, kunnen we drie soorten onderscheiden: congressen en trainingen, tijdschriften en digitale werkvormen.
Congressen en trainingen
Vrijwel alle vakverenigingen organiseren – meestal jaarlijks – eendaagse congressen, maar daarnaast ook congressen, gericht op specifieke doelgroepen zoals het Nationaal Congres Duits voor docenten Duits, of over specifieke onderwerpen. Zo organiseert de VECON samen met de De Nederlandsche Bank een Economisch-Didactische dag, waar een onderwerp centraal staat dat verband houdt met monetaire economie. VONKC organiseert landelijke studiedagen gerelateerd aan de verschillende eindexamens in de kunstvakken: beeldende vakken havo/vwo, beeldend vmbo, kunst (algemeen), wat breder dans en theater VO en een curriculum conferentie PO/VO. Voor deze dagen worden sprekers uitgenodigd: kunstenaars, mensen uit de wereld van universiteiten, hogescholen, musea en journalistiek én kunstvakcollega’s (ervaren of startende) als workshopleiders. Een enkele vereniging, zoals de NVLM, organiseert alleen af en toe webinars.
Bij deze congressen is de kwaliteit van wat aangeboden wordt, altijd een aandachtspunt. Men kijkt of de workshops kwalitatief van voldoende niveau zijn en of er sprake is van een zekere onderbouwing of betrouwbare expertise. De KVLO organiseert bijvoorbeeld de landelijke studiedagen in samenwerking met de ALO’s, de opleidingen tot leraar lichamelijke oefening. In het programma komen dan – waar mogelijk – ook de praktijkrelevante onderzoeken van de ALO-lectoraten aan de orde.
Congressen zijn uiteraard een beperkte vorm van scholing: de professional moet daarna zelf nog een vertaalslag maken naar de eigen onderwijspraktijk. Daartoe bieden veel vakverenigingen ook trainingen van langere duur aan. De BiOND Academie bijvoorbeeld trainingen die gericht zijn op startende begeleiders, maar ook trainingen voor gevorderden.
De trainingen die vakverenigingen aanbieden, kunnen uiteenlopende vormen krijgen. Het kan gaan om implementatietrajecten, zoals een aantal secties van Levende Talen organiseren. Daar krijgt de implementatie van de basisvaardigheden (burgerschap, digitale geletterdheid, taal & communicatie) vorm bij moderne vreemde talen met docenten en voor docenten. Andere verenigingen noemen ook projecten, werkgroepen, pizzalezingen, professionele leergemeenschappen, vaknetwerken, kwaliteitskringen, studiereizen, cafés en webinars als vormen van nascholing. Ook de examenbesprekingen (na de eerste correctie) zien de vakverenigingen trouwens als een vorm van nascholing.
Bij de tot nu toe genoemde trainingen bestaat er niet altijd een directe relatie met onderzoek. Centraal staat vooral de vraag of leraren en andere professionals in het onderwijs er wat aan hebben. De NVON verwoordt het als volgt: ‘We willen scholingen aanbieden waar docenten wat aan hebben in de onderwijspraktijk, en dat is niet altijd door het gebruik maken van inzichten uit het onderwijsonderzoek. Wij bieden wel nascholingen aan waar de docenten in de lespraktijk wat aan hebben.’ Dat wordt door andere verenigingen onderschreven, maar daarvoor geldt wel hetzelfde als voor de congressen: er is sprake van een kritische en onderbouwde selectie in de nascholing.
Hiernaast zijn er ook cursussen en trainingen waarin expliciet de relatie met onderzoek centraal staat. Zo organiseert de KVLO eens in de zoveel jaar een ‘dag voor LO’: een studiedag waarbij onderzoek naar bewegingsonderwijs centraal staat. Het afgelopen jaar belichtte de KVLO het onderzoek naar akoestiek van Fontys Hogeschool in een workshop. Bij de sectie Nederlands van Levende Talen houdt de werkgroep onderzoek en didactiek Nederlands (WODN) jaarlijks een docentendag: good practices en onderzoek vertaald naar de praktijk. VONKC organiseerde, aansluitend op een behoefte- onderzoek onder het werkveld, in 2022 een collegereeks over het actuele onderwerp Kunst in Mondiaal Perspectief (KiMP) gebaseerd op het werk van professor Zijlmans. Digitaal is via de VONKC-site het gehele pakket met video’s en syllabus beschikbaar. De NVvW kent de conferentie ‘Onderwijs meets onderzoek’.
Vakverenigingen participeren hiernaast in scholingsactiviteiten die niet vanuit de vereniging zelf worden opgezet. Vertegenwoordigers van vakverenigingen worden uitgenodigd om deel uit te maken van de organisatie van congressen en andere trainingen en ze worden ook uitgenodigd om deskundigen te leveren. Ook bieden vakverenigingen de mogelijkheid om scholing van derden onder de aandacht te brengen.
Ten aanzien van de eigen nascholingsactiviteiten leeft er een aantal wensen voor de toekomst waarin de relatie met onderzoek een rol speelt. Zo wil BiOND daar waar uitkomsten van onderzoek relevant zijn voor de trainingen, die uitkomsten deel laten uitmaken van het trainingsaanbod. Ook wil BiOND de kwalificatie van de trainingen laten inschalen bij NCP NLQF en meer maatwerktrajecten in de scholen aanbieden. Maatwerk zal daar waar het relevant is, gestoeld zijn op uitkomsten van onderzoek. Bij Levende Talen wordt door de sectie Duits gedacht aan meer aandacht voor internationale congressen, zoals de “Internationale Tagung der Deutschlehrer:innen” (IDT) waarin veel op onderzoek gebaseerde workshops worden aangeboden.
Tijdschriften en digitale werkvormen
Alle verenigingen sturen hun leden een vaktijdschrift. Die tijdschriften bevatten vaak – naast artikelen over de actuele ontwikkelingen- inhoudelijke bijdragen van vakinhoudelijke of vakdidactische aard, waarin een vertaling gemaakt wordt van bepaalde inzichten uit onderzoek naar de onderwijspraktijk. Het uitgeven van deze tijdschriften is te zien als een vorm van scholing: het biedt de lezer inspiratie voor nieuwe lesideeën, inzichten in nieuwe ontwikkelingen en voorbeelden van collega’s. De tijdschriften kennen een onafhankelijke redactie die toeziet op de kwaliteit van de bijdragen. Hier hoort ook bij of de inzichten in het artikel voldoende zijn onderbouwd vanuit gegevens uit onderzoek of praktijk.
Alle vakverenigingen hebben ook een eigen website. Deze bevatten in ieder geval gegevens over de vereniging en gewoonlijk ook berichten over actuele kwesties. Daarnaast kennen veel van deze websites ook artikelen van vakinhoudelijke of vakdidactische aard. Zo publiceert de sectie Duits van Levende Talen op de website samen met de werkgroep ‘Deutsch macht Spass’ een brochure over de nieuwe examenprogramma’s met een uitvoerig pakket aan lesideeën. De sectie Nederlands biedt een digitaal didactisch handboek aan.
Ook publiceren veel vakverenigingen naast het tijdschrift één of meer digitale nieuwsbrieven. In lijn met de ontwikkelingen bij veel kranten en andere periodieken zien we ook bij de vakverenigingen een verschuiving naar meer digitale informatieverschaffing. Een mooi voorbeeld hiervan is het blad Kunstzone van VONKC: daar wordt gewerkt aan een transitie naar ‘minder papier en meer online’.
De komende tijd willen veel vakverenigingen onderzoeken hoe ze hun scholingsactiviteiten eigentijdser en aansprekender kunnen invullen, waarbij onder meer gedacht wordt aan podcasts, webinars, LinkedIn-publicaties en dergelijke.
Vakverenigingen en onderzoek
Bij alle vormen van de hierboven besproken vormen van scholing zien we dat de kwaliteit van de inhoud wordt bewaakt. Het aanbod voor congressen en voor tijdschriften wordt gescreend en moet voldoende gefundeerd zijn.
Verschillende vakverenigingen benadrukken de relatie met vakdidactici en lerarenopleiders, als het gaat om het organiseren van scholing: die zijn betrokken als uitvoerders van scholing en vaak ook bij de organisatie ervan. De scholing van schoolbegeleiders en adviseurs is bij NVORWO zelfs deel van het aanbod.
Bovendien volgen diverse verenigingen ook systematisch de resultaten van onderzoek. Zo volgt BiOND de uitkomsten van relevant onderzoek van NRO en maakt gebruik van de uitkomsten hiervan. De KVLO wijst op het vertalen van onderzoeksresultaten naar de onderwijspraktijk door de lectoraten van de ALO’s. De VECON geeft het werk van de Stichting Innovatie Economie Onderwijs (SIEO) als voorbeeld die -zoals de naam al zegt- werkt aan innovatie van het economie-onderwijs. De NVON wijst op de ontwikkeling van auctoraten, vindplaatsen voor onderzoek en ontwikkeling in het VO. Daarin worden leraren zelf eigenaar van het onderzoek aan, de ontwikkeling van en de implementatie en evaluatie van relevante praktijken.
Bij dit alles moet echter wel worden aangetekend dat in het onderwijsonderzoek en de lerarenopleidingen de vakdidactiek maar een beperkte plaats heeft: binnen de lerarenopleidingen lijkt er meer aandacht te zijn voor enerzijds de vakinhoud en anderzijds algemene onderwijskundige en pedagogische inzichten en veel minder voor de vakdidactiek. Ook in de subsidiemogelijkheden die NWO (in het bijzonder NRO) biedt, neemt de vakdidactiek een beperkte plaats in. Willen de vakverenigingen gebruik kunnen maken van resultaten van onderzoek naar de didactiek van hun vak, dan is het noodzakelijk dat hiervoor voldoende expertise beschikbaar is.
Vakverenigingen: essentieel onderdeel van de kennisinfrastructuur
De nascholingsactiviteiten van vakverenigingen verschillen duidelijk van een initiatief zoals Ontwikkelkracht. Bij Ontwikkelkracht staat de professionalisering van scholen of teams daarbinnen centraal en ook de directie relatie tussen deze professionalisering en onderzoek: evidence-informed werken staat centraal. De vakverenigingen richten zich primair op de professionalisering van de eigen leden en geven prioriteit aan onderwerpen waarmee de professional meteen aan de slag kan. Wel wordt het aanbod kritisch beoordeeld: het moet gefundeerd zijn. Ook richten verschillende vakverenigingen zich expliciet op verbindingen met onderzoek en door onderzoek geschraagde aanpakken.
Zoals we aan het begin van dit artikel opmerkten, komen vakverenigingen niet aan de orde in publicaties over de onderwijskennisinfrastructuur. En dat is heel merkwaardig, als we de verschillende activiteiten overzien die de vakverenigingen uitvoeren om hun leden te informeren en te trainen. Dan komt helder naar voren dat ze in Nederland een duidelijke rol vervullen in de scholing van leraren en andere professionals in het onderwijs. Die scholing is ook nog eens relatief goedkoop, laagdrempelig en kwalitatief van goed niveau. Daarmee vormen de vakverenigingen een essentieel onderdeel van de onderwijskennisinfrastructuur.
Referenties
Reacties worden per mail rechtstreeks aangeboden aan de auteur.
DNMonline: