DNMonline is een onafhankelijk online platform over leiderschap in het funderend onderwijs. DNMonline verschijnt 8x per jaar met een overzicht van nieuwe content en toegang tot een uitgebreid archief.
Pieter Leenheer
Pieter Leenheer is redacteur van DNM.
E-mail: pieter.leenheer@planet.nl
In haar bespreking van Kennisgedreven onderwijs wijst Anneke Westerhuis er terecht op dat het daadwerkelijk gebruik van evidence vaak een witte vlek vormde voor onderzoekers. Maar dat was misschien wel onvermijdelijk. De literatuur en het discours in het onderwijs, aldus de schrijvers, laten immers zien dat evidence-informed werken geen eendimensionaal concept is, maar een samensmelting van:
Dat is een knap ingewikkeld concept en zo gezien verschillen praktijken onderling zozeer dat generalisaties over daadwerkelijk gebruik nagenoeg lege abstracties zouden worden. Daarom volstaan we in de loop van de komende tijd met een paar portretten van scholen waarin je de acht dimensies terugziet van een lerende organisatie die Anje Ros eerder beschreef in Kennisbenutting voor duurzame onderwijsverbetering: de rol van schoolleiders . We beginnen met de Caeciliaschool uit Amersfoort, een po-school van de scholengroep AnnoNu. In dit artikel spreken schoolleider Desiree Sorgedrager en groepsleerkracht Sarwi Pijma over hun ervaringen; in een tweede artikel beschrijven AnnoNu-bestuurder Winfried Roelofs en beleidsregisseur Linetta Keemink de rol van het bestuur. In de tekst hebben we steeds in cursief aangegeven om welke dimensie van de lerende organisatie het gaat.
Vertraging
Onderzoekscultuur Sorgedrager: ‘Bij complexe vraagstukken, maar soms ook wel bij minder complexe, vragen we ons altijd af, wat we al weten van dit onderwerp en wat nog niet. We gaan het vraagstuk van een afstand bekijken. Een mooi voorbeeld was vorig jaar de rekenresultaten in groep zes. Daar hadden we te maken met grote verschillen tussen leerlingen. Er was geen middenmoot, maar een groep die terug moest op de leerlijn, en een groep die al meer aankon. Samen met de teamleider, IB’ers en de groepsleerkrachten hebben we eerst het vraagstuk beter in kaart gebracht: waar lopen we nou precies tegenaan? Wat willen we weten? Vervolgens zijn we op zoek gegaan naar differentiatiemogelijkheden. Wat zegt de literatuur erover? Zijn er goede voorbeelden te vinden in ons netwerk? Wat kunnen we er op internet over vinden? En op een gegeven moment vonden we een concept hoe je die differentiatie mogelijk kunt maken. Wat onze aanpak vooral kenmerkt is dat we eerst vertragen. Niet gelijk in actie gaan zoals we in onderwijs zo vaak geneigd zijn, maar eerst kritisch kijken, wat weten we al, en welke vragen hebben we nog? Van welke kanten kunnen we daarnaar kijken en wat past bij onze school en onze populatie? En dan vervolgens pas de vertaling maken naar de praktijk. Dus je bouwt wat vertraging in om het vraagstuk beter te analyseren en verschillende bronnen te raadplegen.’
Als je wat je in bronnen vindt toepasbaar gaat maken voor de praktijk, benadrukken Sorgedrager en Pijma, zal je anders moeten omgaan met je methode: je moet niet de methode leidend laten zijn, maar naar je doelen kijken. Pijma: ‘Je methode leidend laten zijn betekent dat je begint op bladzij 1 en doorgaat tot de laatste bladzij. Maar nu kijken we eerst naar welk doel we moeten aanpakken en waar onze leerlingen staan. En dan gebruik je je methode anders. Het is én strepen én anders inrichten. Na elke les kijken: waar kunnen we versnellen en waar moeten we vertragen? Daarbij moet je natuurlijk wel zorgen dat je alles pakt wat je eind groep zes gehaald moet hebben. Het is wel intensief werk, maar we doen het echt met elkaar, de rekenspecialist, de docent en de IB’er.’
De Caeciliaschool is geleidelijk naar die evidence-informed aanpak toegegroeid. Sorgedrager: ‘We hebben nooit gezegd, we gaan op 1 januari 2021 beginnen met evidence-informed werken. Het is echt een heel proces geweest. We zeggen eigenlijk ook nooit dat we een school zijn die evidence-informed werkt. Maar we doén het wel.’ Corona speelde bij dat proces een grote rol. Sorgedrager ‘Ik begon op deze school op 1 januari 2020, vlak voor corona, en het eerste wat ik deed was in kaart brengen hoe het ervoor stond op deze school. Ik zag toen dat de resultaten onder druk stonden en dat dat vóór corona ook al zo was. De school had een onrustige tijd achter de rug, onder andere door wisseling op directieniveau. En het gedreven team was met zijn groot pedagogisch hart sterk gericht op de onderkant. En als je uitgangspunt is dat iedereen aangehaakt moet blijven en je past het niveau en tempo in de klas aan de langzaamste leerling aan, dan doe je ook een gedeelte van je klas tekort.’
Tijdens corona was er natuurlijk weinig tijd voor reflectie, maar, zegt Sorgedrager, ‘toen we na de lockdowns de balans opmaakten, konden we niet anders concluderen dan dat er werk aan de winkel was. De verschillen tussen leerlingen waren alleen maar groter geworden. We ervoeren de grenzen van het leerstofjaarklassensysteem. Methodes konden niet langer leidend zijn. Met het leerstofjaarklassensysteem kun je geen recht doen aan alle verschillen. Daarmee richt je je op het gemiddelde kind, maar we hebben eigenlijk geen gemiddelde kinderen op school. We hebben een populatie met een hele grote diversiteit, een heel hoge spreiding, qua intelligentie, maar ook qua herkomst. Dus leerkrachten moesten weer meer zicht op de groep krijgen. Dat je goed en scherp kijkt naar resultaten van je eigen groep en je afvraagt, wat vraagt deze groep nou eigenlijk van mij als leerkracht in mijn leerkrachthandelen? We zochten meer houvast en dan ga je er meer over lezen. Er ontstond een onderzoekscultuur. Daar ben ik mee aan de slag gegaan met het hele team. Vooral die nieuwsgierige houding bevorderen, de bewustwording dat jij degene bent die het verschil maakt. En dat doe je niet op gevoel, maar dat doe je op basis van wat je weet. De resultaten, maar ook de informatie die je krijgt van ouders, je observaties van het gedrag in de klas. En dat is eigenlijk het zaadje wat steeds verder is gaan groeien. Dat heeft geleid tot wat we nu evidence-informed werken noemen.’
Bronnen, bordsessies en effecten
Onderzoekscultuur Het team gebruikt uiteenlopende bronnen zoals vakbladen als Didactief en Het jonge kind, en verder Doorloopjes, de leidraden van de NRO of Hollingsworth’ Expliciete Directe Instructie (EDI). De informatie daaruit wordt met elkaar besproken in wekelijkse bordsessies. Pijma: ‘Die bordsessies zijn een half jaar lang gewijd aan een onderwerp dat de aandacht moet hebben, zoals spelling of rekenen, en dan ben je echt intensief met je hele school daarmee bezig. Wat gebeurt in de praktijk? Wat lezen we? Past dit bij ons? Past dit inderdaad bij de school? Zo hebben we EDI niet als complete methode overgenomen, maar er elementen uitgehaald die bij ons passen. In die bordsessies spreken we dan een bepaalde aanpak af zodat we allemaal dezelfde taal spreken en hetzelfde doen.’ De school werkt trouwens ook met PLG’s, een werkgroep die onderzoek doet op een bepaald vakgebied of met verbetervoorstellen komt.
Vaak worden bronnen door de schoolleiding aangedragen, maar informatie komt ook op andere manieren de school in. Sorgedrager: ‘Het komt ook vanuit de opleidingen in de school. We hebben nu een rekenspecialist in opleiding en die komt dan met een artikel terug en dat deelt ze. We doen ook mee met Werkplaats Onderwijsonderzoek, waar een praktijkonderzoek loopt naar hoe we sterke rekenaars beter kunnen bedienen, en de onderzoeker heeft op basis van de literatuur een kijkwijzer gemaakt in samenwerking met onze teamleider. Met die kijkwijzer zijn ze in de klas gaan kijken wat onze verbeterpunten zijn. Dat bleek controle van begrip gedurende de les, maar ook aan het eind ervan. En daar zijn ze in de bordsessies weer mee verder gegaan.’
Informatie zoeken en delen is één ding, uiteindelijk gaat het natuurlijk om het effect: schieten de kinderen ermee op? Pijma ziet dat de motivatie toeneemt: ‘Wij maken duidelijker wat het doel is, en ik ervaar dat als de leerlingen zich daarvan bewust zijn, dan gaat alles aan. De motivatie, het doorzettingsvermogen nemen toe. Want ook al is het lastig, ze willen heel graag omdat ze weten waarom ze de dingen doen.’ Maar niet alleen de motivatie, ook het leerrendement is gegroeid. Sorgedrager: ‘Als je kijkt naar jouw groep 6 waar we vorig jaar mee zijn begonnen, dat leerrendement is enorm gegroeid. Al onze resultaten zijn trouwens gestegen de afgelopen jaren.’ Maar, tekent Sorgedrager daarbij aan, dat ligt zeker niet alleen aan evidence-informed werken: ‘Ik geloof nooit zo in één knop. Want als de leerkrachten niet gemotiveerd voor de klas staan of als we ontzettend veel uitval hebben, dan stijgen de resultaten nog niet. Maar het is zeker een helpende factor. Ook voor het werkplezier van mensen, hoor ik in de gesprekkencyclus terug. Het geeft handvatten. Mensen zijn leergierig, willen ook graag.’
Samenwerking en leiderschap
Teamleren en leercultuur Zoals de bordsessies laten zien, is samenwerking onmiskenbaar belangrijk op de Caeciliaschool. Pijma: ‘Je hebt elkaar nodig om iets te kunnen bereiken. En iedereen bij ons op school heeft die drive. Dat heeft, denk ik, deels ook met die bordsessies en de PLG’s te maken. Zo houd je de lijntjes kort. Iedereen is nieuwsgierig om allerlei scholingen te doen en dat dan weer in te brengen, en daar wordt ook ruimte voor gegeven.’ Daarbij spelen ook collegiale consultaties een belangrijke rol. Pijma: `Die vinden zo’n twee of drie keer per jaar plaats. Voor de collegiale consultatie probeer je kritisch te kijken naar je eigen onderwijs en leerkracht-handelen. Aan de hand hiervan bekijk je een les van de collega. Na de consultatie ga je met elkaar in gesprek over wat je gezien hebt, is er ruimte om elkaar te bevragen. Het kan daarbij gaan om een onderwerp dat we in de bordsessies of Plg’s hebben besproken, maar het kan ook op eigen verzoek, als je ergens tegenaan loopt en weet dat een collega ermee bezig is, dan kan het georganiseerd worden dat je binnen de lestijden de les bezoekt van de ander. Behalve dat het belangrijk is om structureel collegiale consultaties uit te voeren, is het ook heel erg leuk om regelmatig bij elkaar te kijken. Het zorgt ervoor dat je als leerkracht weer geprikkeld wordt, er komt een stukje bewustwording bij kijken en je ontwikkelt hierdoor denk ik ook een nog sterkere verbinding en relatie in het samen willen leren, ontwikkelen en groeien.’
Organisatiestructuur Een en ander is overigens mogelijk dankzij de werkdrukmiddelen: die kunnen onder meer worden ingezet voor vervanging bij collegiale consultatie. Maar, zegt Sorgedrager, ‘je krijgt het nooit waterdicht omdat je altijd mensen hebt die niet werken op de dag van de consultatie. Maar wat ik merk, is dat mensen dan zelf naar oplossingen gaan kijken. Dat ze bijvoorbeeld juist op die dag een student hebben die ze les kunnen laten geven zodat ze zelf deel kunnen nemen aan de collegiale bespreking. De teamleden zijn echt intrinsiek gemotiveerd om van elkaar te leren. Kijk, wij als schoolleiding zijn de aanjager. We houden het op de kaart. We schrijven erover. En we waarschuwen dat het eraan komt en dat ze zich bij elkaar moeten inschrijven. Maar het begint met urgentiebesef, met de wil. En hwt is heel fijn dat dat er is.’
Gespreid leiderschap en samenwerking met externe partners Samenwerking, benadrukt Sorgedrager nog maar eens, is een noodzakelijk ingrediënt van een lerende organisatie: ‘Want het gaat over gespreid leiderschap. Je moet kennis delen. Omdat het allemaal zo complex is, kan het ook niet zo zijn dat er heel veel kennis zit bij de schoolleider of bij de teamleider of IB’er en dat zij alle lijnen uitzetten. Het is veel krachtiger als je zegt, we delen dat met elkaar en we hebben iemand die specialist is. Dat werkt bij ons heel goed. Dat zorgt dat het leren van en met elkaar zo verankerd zit in ons systeem.’ En dat laatste is broodnodig. Sorgedrager: ‘De school is een complexe organisatie die niet meer op zichzelf staat. Je hebt te maken met netwerken, met ketenpartners, en complexe vraagstukken komen de school in waar je soms de expertise voor moet zoeken omdat je geen antwoorden geleerd hebt in je opleiding zoals kansenongelijkheid, armoede, diversiteit. Je moet kennis blijven maken omdat er steeds weer nieuwe dingen op je pad komen. Dat ervaar ik wel erg sterk in de rol van schoolleider.’ De school is trouwens ook een meer complexe organisatie geworden omdat de verwachtingen van buitenaf hoger zijn: ‘We weten ook meer hoe kinderen leren en wat effectief lesgeven is. Daarom wordt er ook wel meer verwacht van de school. De verwachtingen zijn enorm gestegen.’
Reacties worden per mail rechtstreeks aangeboden aan de auteur.
DNMonline is onderdeel van
Uitgeverij Kloosterhof
Napoleonsweg 128A
6086 AJ Neer
T: 0475-597151
M: info@kloosterhof.nl
ABN AMRO: NL38.ABNA.061.70.45.976
KvK: 130.38280
BTW: NL8220.03.612.B01
DNMonline: